De algemene taalontwikkeling

 

De ouder-kindrelatie is essentieel voor de taal-, emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling van een kind. Ouders bieden een veilige en stimulerende omgeving die de basis legt voor optimale groei.

Sociale ontwikkeling

  • 0-6 maanden: Eerste glimlach, oogcontact.
  • 6-12 maanden: Hechtingsgedrag, scheidingsangst bij afwezigheid van de ouder.
  • 1-2 jaar: Herkennen en tonen van emoties.
  • 2-3 jaar: Opstandigheid (ik-fase) en imitatie van gedrag.
  • 3-4 jaar: Ontwikkeling van geweten en minder egocentrisch gedrag.
  • 4-6 jaar: Groeiend zelfvertrouwen, trots en identificatie met anderen.

 

Emotionele ontwikkeling

  • 0-6 maanden: Emoties herkennen en reageren met glimlachen en huilen.
  • 6-12 maanden: Hechtingsgedrag en een gevoel van veiligheid ontwikkelen.
  • 1-2 jaar: Eigen emoties leren herkennen en basisempathie tonen, zoals troosten.
  • 2-3 jaar: Ontdekken van autonomie, gepaard met boosheid of frustratie.
  • 3-4 jaar: Beter omgaan met emoties, ontwikkeling van geweten en empathie.
  • 4-6 jaar: Groeiend zelfvertrouwen, trots en sociaal bewustzijn

 

Cognitieve ontwikkeling

De cognitieve ontwikkeling omvat het leren denken, begrijpen en probleemoplossen, wat hand in hand gaat met taalontwikkeling:

  • 0-6 maanden: Baby’s beginnen hun omgeving te ontdekken door waarnemen, zoals het volgen van bewegende objecten en reageren op geluiden.
  • 6-12 maanden: Ze leren oorzaak en gevolg begrijpen, bijvoorbeeld door het laten vallen van speelgoed en kijken wat er gebeurt. Basisprobleemoplossing ontstaat.
  • 1-2 jaar: Kinderen beginnen concepten als objectpermanentie te begrijpen (weten dat iets bestaat, ook al is het niet zichtbaar). Ze starten met eenvoudige categorisatie van objecten.
  • 2-3 jaar: Het vermogen tot imitatie groeit. Peuters leren via nabootsing van gedrag en taal en beginnen logisch na te denken binnen hun beperkte ervaring.
  • 3-4 jaar: Symbolisch denken ontwikkelt zich; kinderen begrijpen dat een object iets anders kan representeren, zoals doen alsof een blok een telefoon is.
  • 4-6 jaar: Het abstracte denken begint zich te ontwikkelen. Kinderen leren meer complexe concepten begrijpen, zoals oorzaak-gevolg-relaties en tijdsbegrippen.

Taalontwikkeling:

De taalverwerving begint vanaf de geboorte en is grotendeels voltooid rond 5 jaar.

De taalontwikkeling verloopt in verschillende fasen:

  • Pre-linguale fase (0-1 jaar): Geluiden en communicatie zonder woorden.
  • Vroeg linguale fase (1-2;6 jaar): Eerste woorden en simpele zinnen.
  • Differentiatiefase (2;6-5 jaar): Completere zinnen, grammatica begint.
  • Voltooiingsfase (5-9 jaar): Taal wordt verfijnd, inzicht in taal groeit.

Taal omvat aspecten zoals fonologie (klankleer), semantiek (betekenis), syntaxis (zinsbouw), morfologie (vormleer), metalinguïstiek (taalreflectie), en pragmatiek (taalgebruik

Linguïstische Aspecten

Fonologie (Klankleer)
Fonologie gaat over hoe klanken woorden vormen. Baby's leren klanken herkennen en gebruiken, waarbij vereenvoudigingen normaal zijn in de ontwikkeling. Veelvoorkomende fonologische processen zijn:

  • Clusterreductie: Twee medeklinkers worden vereenvoudigd (bijvoorbeeld ‘bauw’ in plaats van ‘blauw’).
  • Fronting: Klanken die achter in de mond worden uitgesproken, worden vooraan uitgesproken (zoals ‘kaas’ wordt ‘taas’).
  • Stopping: Lange klanken worden kort (zoals ‘roos’ wordt ‘root’).
  • Gliding: De 'r' wordt uitgesproken als 'j' of 'w' (zoals ‘rood’ wordt ‘woot’).

 

Afwijkende fonologische processen:

  • Backing: Backing is wanneer een kind klanken die normaal vooraan in de mond gemaakt worden, achteraan uitspreekt. Bijvoorbeeld: ‘touw’ wordt ‘kouw’ en ‘soep’ wordt ‘goep’.
  • Deletie van de beginconsonant: Dit betekent dat het kind de eerste letter van een woord weglaat. Bijvoorbeeld: ‘geel’ wordt ‘eel’.

Als je merkt dat je kindje een van deze processen doet, is het goed om een logopedist te raadplegen.

Semantiek (Woordenschat)
Semantiek is het onderdeel van de taalkunde dat zich richt op de betekenis van woorden, zinnen en taaluitingen. Het omvat zowel de woordenschat, oftewel de betekenis van individuele woorden, als de relaties tussen woorden, zoals synoniemen (woorden met dezelfde betekenis), antoniemen (woorden met tegenovergestelde betekenissen), en andere relaties die samen complexe betekenissen vormen. Semantiek helpt ons te begrijpen wat woorden betekenen en hoe ze samen een context en betekenis creëren in communicatie.

 

Syntaxis (Zinsleer)
Syntaxis onderzoekt de structuur van zinnen en hoe woorden en zinsdelen grammaticaal worden geordend. Het kijkt naar hoe woorden en woordgroepen samenkomen om grammaticaal correcte zinnen te vormen die betekenis overbrengen. Syntaxis onderzoekt de regels en patronen die bepalen hoe zinsdelen zoals het onderwerp, het werkwoord en het lijdend voorwerp worden geordend. Dit helpt ons te begrijpen hoe woorden samenwerken om duidelijke en samenhangende boodschappen in taal te creëren.

 

Morfologie (Woordvorming)
Morfologie gaat over hoe woorden worden gevormd en opgebouwd. Elk woord bestaat uit kleine stukjes met een eigen betekenis, die we morfemen noemen. Sommige morfemen kunnen op zichzelf staan als een woord (zoals "huis"), terwijl andere alleen in combinatie met andere stukjes betekenis geven (zoals "-je" in "huisje"). Morfologie kijkt naar hoe we nieuwe woorden maken door stukjes samen te voegen, zoals in samenstellingen ("huisdeur") of afleidingen ("vriendelijk"). Ook onderzoekt het hoe woorden veranderen om dingen zoals meervoud of tijd aan te geven, zoals "huis" naar "huizen" of "loop" naar "loopt".

 

Pragmatiek (Verhaalbouw)
Pragmatiek gaat over hoe we taal gebruiken in het dagelijks leven. Het kijkt naar hoe we onze woorden aanpassen aan de situatie en de persoon met wie we praten. Het helpt ons begrijpen hoe we een gesprek voeren, hoe we beleefd zijn, hoe we dingen die niet letterlijk worden gezegd (zoals sarcasme) begrijpen, en hoe we een verhaal op een logische manier vertellen. Het gaat dus niet alleen om wat we zeggen, maar ook om hoe en waarom we iets zeggen, afhankelijk van de situatie.

 

Kinderen met TOS (Taalontwikkelingsstoornis) kunnen moeite hebben met communicatie, zoals beurtwisseling, verhaalopbouw, en het aanpassen van taal aan de situatie. Dit kan sociale interacties bemoeilijken.

Eerste Woorden en Zinnen:

  • 6-7 maanden: Brabbelen, zoals "dadada".
  • Rond 12 maanden: Eerste woordjes.
  • 18 maanden: Woordenschat groeit snel.
  • 2 jaar: Combineren van woorden tot korte zinnen.
  • 3 jaar: Eenvoudige zinnen en vragen.
  • 4 jaar: Gebruik van samengestelde zinnen.

 

Taalontwikkeling is essentieel voor de communicatieve vaardigheden van kinderen. Wanneer er verstoringen optreden in deze ontwikkeling, kan logopedie ondersteuning bieden om het proces te bevorderen en de communicatievaardigheden op een natuurlijke manier te ontwikkelen.